Als groepswerker heb je te maken met een groepsontwikkeling en groepsdynamische processen, of je daar nu bewust op aanstuurt of niet. De interventies welke door de groepswerker worden gedaan zijn van invloed op de loop van de gebeurtenissen in de groep. Daarom is het van belang je bewust te zijn van de groepsontwikkeling en daar waar mogelijk constructief op in te spelen of op te anticiperen.
Hieronder in het kort het groepsontwikkelingsschema volgens Warren G. Bennis en Herbert A. Shephard (1956) gebaseerd op de groepsdynamica, dat wil zeggen, dat er een ontwikkeling in de groep te verwachten en waar te nemen valt, die in grote lijnen analoog is aan de ontwikkeling in iedere groep. Je zou kunnen zeggen, dat er sprake is van een soort grondpatroon wat in iedere groep terug te vinden is.
Bennis en Shephard beschrijven de ontwikkeling van de groep aan de hand van twee hoofdfasen namelijk:
1. Afhankelijkheids - gezagsrelaties en
2. Wederzijdse betrokkenheid - persoonlijke relaties.
Deze twee hoofdfasen zijn ieder weer in drie subfasen verdeeld:
1.a. Afhankelijkheid - onderwerping:
groepsleden stellen zich afhankelijk op ten opzichte van de leider en verwachten dat die de regels in de groep zal vaststellen. Als de leider daar niet op in gaat ontstaat grote onzekerheid in de groep.
1.b. Tegenafhankelijkheid:
als de leider blijft weigeren regels te stellen wordt het óorlog'in de groep: één subgroep probeert de situatie te gaan beheersen buiten de leider om door zelf in leiderschap te gaan voorzien, een andere subgroep verzet zich hiertegen. Omdat men het )nog) niet aandurft met de leider te gaan vechten, richt de agressie zich op elkaar.
1.c. Oplossing:
de oplossing wordt vaak bevorderd door groepsleden die zich niet uitgesproken gemengd hebben in het conflict tussen de twee subgroepen zoals die in de vorige fase ontstonden. Er ontstaat een hechte eenheid in de groep en de leiderschapsfuncties worden min of meer spontaan gespreid over de diverse groepsleden.
2.a. Betovering - vlucht:
de groep 'rust uit' van de conflicten uit de vorige fasen. De kans bestaat echter, dat men te star conflicten wil gaan vermijden, waardoor de spanningen toch weer gaan oplopen.
2.b. Ontgoocheling - strijd:
thema in deze fase is de vraag naar de gewenste (en verplichte) intimiteit in de groep. Angst om afgewezen te worden en om te veel van zichzelf prijs te moeten geven doen spanningen oplopen. Er ontstaan subroepen van voor- en tegenstanders.
2.c. Overeenstemming in de beoordeling:
aan het eind van het bestaan van de groep moeten de groepsleden tot een evaluatie komen, wat opnieuw aanleiding tot conflicten kan geven: sommigen willen alleen de taak beoordelen, anderen willen vooral de relaties beoordelen. De oplossing wordt ook dan vaak bereikt via diegenen die zich niet expliciet bij de ene of bij de andere subgroep hadden aangesloten.
Uit 'Groepswerk in het maatschappelijk werk' van Nora van Riet